23 oktober 2005

Overleving in de bio-industrie

Vergoelijking van het bestaan van de bio-industrie kan echt ver gaan.
Pas geleden stelde een kennis van mij dat dieren hoe dan ook baat hadden bij intensieve landbouw, want hun overlevingskansen waren in de mensenwereld bijna altijd beter dan in de natuur. Kennelijk had hij nog nooit gehoord van alle jonge dieren die kort na hun geboorte direct worden afgemaakt, omdat ze nutteloos zijn voor de productie. Dat kan ik hem niet nazeggen, aangezien ik al in de jaren ’80 deelnam aan een actie van Lekker Dier op de Dam te Amsterdam met een mand vol lijkjes van vergaste eendagskuikens.
Maar stel nou eens dat hij gelijk zou hebben. Dat individuele dieren dus in ieder geval gemiddeld betere overlevingskansen zouden hebben in de intensieve veeteelt dan in de vrije natuur. Oké, dan zouden die dieren gemiddeld ouder worden dan buiten de landbouw. Zou dat nu echt een argument vormen voor de bio-industrie? Natuurlijk alleen als je overleven altijd beter vindt dan sterven. Gelukkig denken dierenartsen daar anders over, zodat veel dieren tijdig uit hun lijden kunnen worden verlost.
Een vergelijkbare redenering luidt dat de dieren die nu in de bio-industrie worden geboren anders niet eens hadden bestaan. Even los van het feit dat hier impliciet een materialistische vooronderstelling achter zit (een dier zou helemaal samenvallen met zijn lichaam), pleit ook dit argument helemaal niet voor de intensieve veeteelt. De meeste mensen zouden een bestaan van bijna uitsluitend beperkingen, frustratie, verveling, eenzaamheid en fysiek lijden namelijk niet verkiezen boven niet-bestaan. Het argument lijkt een beetje op het aanprijzen van de hel als iets wat nog altijd beter is dan de eeuwige uitdoving van de ziel.

Titus Rivas