19 oktober 2006

Walvisvangst als toppunt van speciesisme

Hoewel dierpsychologen nog van mening kunnen verschillen over de precieze mate waarin, zijn ze het er doorgaans wel over eens dat walvisachtigen zeer intelligente sociale dieren zijn. Net als bijvoorbeeld mensapen hebben deze cetaceans een vorm van zelfbesef dat zich in elk geval kan meten met dat van mensenkinderen.
Op zich doet dit er moreel gezien niet zoveel toe als we ons afvragen welke dieren gebruikt mogen worden als voedsel en bron van grondstoffen voor mensen. Aangezien het helemaal niet nodig is om dieren daarvoor te gebruiken, kunnen we volstaan met de constatering dat er helemaal geen dieren gebruikt mogen worden voor zulke doeleinden (zie mijn artikel Dieren die weet hebben van zichzelf, in Vega! uit 2005).
Toch zijn er een soort gradaties van speciësisme mogelijk. Speciësisme is het discrimineren tussen individuele wezens op basis van de diersoort waar ze toe behoren. In het algemeen is het speciësistisch als je vindt dat je een dier wel mag opeten en een mens niet. Maar het is nog speciësistischer als je individuele psychologische kenmerken van een dier van geen enkel belang vindt voor de manier waarop je een individu behandelt, zolang het dier geen mens is. Een extreem voorbeeld is dat je (behalve vanwege de specifieke smaak) het niet belangrijk vindt of er een stuk mensaap of een aantal oesters op je bord ligt. Het zijn in beide gevallen leden van andere diersoorten dan homo sapiens sapiens en dan doet het er voor de extreme speciësist verder niet meer toe of een dier psychologisch en daardoor ook qua belangen praktisch overeenkomt met een menselijke persoon.
Dit is een extreem en meestal fictief voorbeeld, hoewel er in Afrikaanse landen soms echt zogeheten bush meat van mensapen op het menu kan staan. Voor geïndustrialiseerde landen is er een maar al te reële gruwelijke parallel, namelijk de jacht op walvissen. Ook al zal men zich onder protest nog neerleggen bij natuurbeschermingsargumenten, het argument dat het onnodig doden van walvissen in alle relevante opzichten overeenkomt met het vermoorden van een kind of puber, legt men zonder wroeging direct naast zich neer. Niet hoe een dier psychisch in elkaar zit, wat het ervaart of voelt, is hierbij van belang, maar zuiver dat het geen mens is. Helaas blijken morele overwegingen opnieuw geen rol te spelen nu diverse landen weer volop de harpoenen willen laten vliegen.
Als je biologisch geen mens bent, kun je psychologisch zo menselijk zijn als je maar wilt, maar het zal je anno 2006 nog steeds niet beschermen tegen 'zwaarwegende' economische belangen.

Titus Rivas