22 februari 2008

De boer als kop van Jut

In ons land wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire agrosector en de secundaire agrosector. Boeren vallen onder de primaire sector. Het aantal boeren slinkt dagelijks en is inmiddels kleiner dan de verwerkende, secundaire sector.
De overheid moet opkomen voor de belangen van beide sectoren.
Geheel zoals dat vaak gaat wordt net wat harder aan de belangen van een wat grotere groep getrokken, niet in de laatste plaats omdat ook het bankwezen onder de secundaire sector valt.
De duivel schijt op één hoop, oftewel het zijn vaak dezelfde mensen die financieel profiteren. Voor de boeren geldt vaak het tegenovergestelde: zij zijn vaak kop van Jut.
Het boerenleven is een vrij leven binnen strakke grenzen. De boer is degene die voor de agrosector naar buiten treedt en plukt daarvan soms de zoete en soms de wrange vruchten. Hoe je het ook wendt of keert, het is de boer die bepaalt of en hoe hij zijn dieren houdt, binnen of buiten. In de beeldvorming daaromheen kan de boer niet beticht worden van het houden van zuiver en alleen genuanceerde onderbouwing van zijn keuzes. Boerenlogica valt in de praktijk vaak samen met het debiteren van halve waarheden. “De markt vraagt erom dat ik mijn dieren binnen houdt”.

Het is ook de boer die in slechte economische tijden op een houtje bijt. Daarin is hij veel vasthoudender dan menig ondernemer uit een willekeurig andere sector. Er hangt natuurlijk bij een familiebedrijf nogal wat vanaf. Het bedrijf is vaak al generaties in handen van de familie, die opgegroeid en strak verweven is met het houden van dieren. De boer is trots op de geschiedenis van de foklijnen in het vee. Hij heeft jaren zijn best gedaan om de meest productieve dieren te selecteren.
Als hij met een kleine selectie van de toplaag van deze dieren hetzelfde inkomen kon verdienen dan deed hij het zeker. Een boer zit niet te wachten op extra en onnodig werk.
Maar gaandeweg is de boer meer en meer in de wurggreep van de toeleverende en verwerkende industrie gekomen. Het was die zijde van de zakenpartners die hem gouden bergen beloofde en de drempels tot economische groei wegnam. “Wij bouwen we voor jou de stal, zorgen voor de benodigde vergunningen en jij neemt de verzorging van het vee op je”. Een kind kan de was doen.
Maar de boer kreeg ook de verantwoordelijkheid voor de achterkant van het varken. Het was hij die moest zorgen voor de afvoer van de mest. Jarenlang heeft zo de wal het schip gekeerd en nu komt de techniek de boer tegemoet. Onder de valse vlag van groene energie wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat de nadelen van de bulkproductie zijn omgezet in een voordeel. Er gaat nog altijd meer energie (en daarmee geld) in de productie van gas en elektriciteit uit mest dan dat het oplevert. Maar dan moet je wel alle relevante factoren meerekenen en zoals hiervoor gesteld in de beperking (van relevante informatie) schuilt de meester(vervalser).
En met de PR over de zogenaamd opgeloste mestproblemen is de weg door de secundaire agrosector vrijgemaakt voor de volgende stap in de schaalvergroting. Omdat alle Nederlandse spelers de winstgevende adem van de wereldeconomie in hun nek voelen is men nu bereid om grote stappen te nemen. Daarmee worden de winstkansen vergroot en de buitenlandse concurrentie (tijdelijk) op afstand gezet. Maar het is ook een grotere stap op een dood spoor, waarvan het einde sneller dichterbij komt.
Bijkomend omstandigheid is nu dat het publiek en de politiek lijken te slapen. “De minister van LNV beloofde toch een duurzame sector en de PvdD stelt dagelijks vragen”. De bevolking op het platteland krimpt en de vrijkomende ruimte wordt ingenomen door de agrosector. Dit lijkt een win-win-situatie, maar is het niet. Het is een vlucht van een steeds onleefbaarder en economisch onaantrekkelijker woon- en werkomgeving.
Boeren konden altijd rekenen op een romantisch imago. Het zou hun sieren als zij zelf paal en perk zouden stellen aan de zuigende invloed van de luizen in hun pels: de secundaire agrosector. Ons land dreigt door de ver-industrialisatie van het platteland met versnelde pas onleefbaar te worden. Het is te hopen dat de kiezer er niet pas achterkomt als hij uit zijn winterslaap is ontwaakt en in de lente de stad verlaat om te recreëren op het platteland. Dan kan het te laat zijn om te protesteren bij de constatering dat er te hooi en te gras megastallen als atoompaddenstoelen uit de grond zijn geschoten.