02 februari 2009

Vergelijkingen met de holocaust

In de nota Voedsel en Groen (2000) van het ministerie van LNV vormt dierenwelzijn een belangrijk speerpunt van beleid tot 2010.

Dierenrechten en dierenwelzijn zijn ge(waar)borgd wanneer dieren:
1. vrij zijn van dorst, honger en onjuiste voeding;
2. vrij zijn van fysiek en thermaal ongerief;
3. vrij zijn van pijn, verwonding en ziektes;
4. vrij zijn van angst en chronische stress;
5. vrij zijn om hun natuurlijke gedrag te vertonen.

De laatste vrijheid, dat dieren vrij zouden moeten zijn om hun natuurlijke gedrag te vertonen, zijn veel mensen het mee eens. Maar er zijn ook veel mensen die vinden dat het moderne landbouwhuisdier zo gefokt is dat het minder natuurlijk is als haar oorspronkelijke wilde soortgenoot. Zij vinden het daarom logisch dat boeren hun vee permanent op stal houden en zich beperken tot minimale, lees: goedkope “natuurlijke” omstandigheden.
Op deze manier reduceren zij het gat dat er is tussen hun opvattingen en hun gedrag, waarmee het kopen en eten van goedkope bio-industrieproducten wordt bedoeld.
In de psychologie is dit fenomeen bekend onder de term “cognitieve dissonantiereductie”.

Er zijn ook veel mensen die de misstanden in de bio-industrie vergelijken met de Holocaust, zeker wanneer zij geconfronteerd worden met het vergassen van dieren in de slachterij. In de concentratiekampen konden de beulen en bewakers hun onmenselijke gedrag beter motiveren door de gevangenen te ontmenselijken. Ook de ontdierlijking van het dier in de intensieve veehouderij draagt bij aan de cognitieve dissonantiereductie: “er is weinig natuurlijks over aan het dier”.


Uiteraard zijn deze verschuivingen in de opvattingen van de onverschillige consument een kwalijke zaak. Het is des te kwalijker omdat men in de reclame deze verschuiving nog eens een handje helpt door zelfs zover te gaan dat het dier niets liever wil dan zo ontdierlijkt behandeld te worden.