17 mei 2008

Dier en Leed

Toegegeven, het was niet de handigste plek waar het merelstel hun kraamkamer inrichtten. Op ongeveer anderhalve meter hoogte in de klimop die de afscheiding siert tussen mijn buren en ons territorium, bijna recht voor mijn voordeur, zag ik hem en haar bedrijvig scharrelen. Eerst met takjes, sprietjes, pluisjes, kortom met van alles dat tot een degelijke en comfortabele constructie van het onderkomen kon leiden. Soms, als de aanstaande ouders, even elders vertoefden voor ongetwijfeld dringende bezigheden, waagde ik voorzichtig een blik te werpen in het nest. En ja, op zekere dag nam ik een viertal blauwe eitjes waar. We slopen bijna op kousenvoeten van en naar onze voordeur en waar mogelijk gebruikten we de achterdeur als uit- en toegang. Als we ’s avonds, of eigenlijk ’s nachts, visite uitzwaaiden en we per ongeluk de voordeur daartoe openzwiepten, realiseerden we ons ineens dat…………………. Wat giechelig, want we hadden niet hele avond limonade gedronken, wees ik dan het vertrekkende gezelschap erop dat ze uiterste behoedzaamheid aan de dag dienden te leggen bij het passeren van “ons” nest en zeker bij het bestijgen van zijn/haar rijwiel niet in verleiding moesten komen even bij de afscheiding de soms broodnodige steun te zoeken. Het ging allemaal goed en groot was mijn vreugde, ja bijna ontroering, toen ik onder in het nest opeens wat onsamenhangend gewriemel ontwaarde. Een nieuwe merelgeneratie was geschapen! Met nóg grotere strengheid bewaakte ik de directe omgeving van het jonge gezinnetje. Bezichtiging door derden was alleen toegestaan na mijn uitdrukkelijke permissie en niet anders dan onder mijn leiding, uiteraard alleen slechts dan wanneer pa en ma aan het fourageren waren. Ik zag ze met de dag metamorfoseren van kale wormachtige griezeltjes tot iets wat zowaar vaag op een vogeltje ging lijken. Maar mijn geluk ging gepaard met een zekere onrust. Gezien de locatie van het nest moest het voor een beetje kat geen heksentoer zijn zich toegang te verschaffen tot het kinderverblijf en ik controleerde dan ook regelmatig of een dergelijk, onder normale omstandigheden door mij zeer gerespecteerd en geliefd huisdier, zich binnen de gevarenzone, die ik zelf bepaald had, vertoonde. Zag ik er één, dan joeg ik hem/haar, weliswaar met pijn in mijn PvdD-hart onverbiddelijk weg, desnoods met behulp van een kluit aarde o.i.d. Het ging nog steeds goed, de bekjes waren wijd opengesperd zodra ze enig levend wezen in hun nabijheid bespeurden. Optimistisch als ik ben schepte ik op tegen mijn vrouw dat mede dankzij onze niet aflatende oplettendheid er wellicht een viertal nieuwe merels onze toch al vogelrijke omgeving zouden gaan verrijken.
Toch sloeg het noodlot toe…………………! Het was al ruim na middernacht, computer uitgezet, kattenbak ontdaan van ongerechtigheden, katten eten en drinken gegeven, deuren afgesloten, lichten uit en hup, richting echtelijke sponde waar mijn wederhelft zich al enige uren tevoren had neergevleid. Ineens hoorde de schelle, paniekerige alarmschreeuw, onmiskenbaar van een merel! Een gevoel van grote ongerustheid overviel me. Het zal *@#&^% niet zo zijn dat………………………………… Vroeg opstaan is iets dat ik, normaal gesproken, met forse tegenzin en daarom dan ook zo weinig mogelijk doe. Dit keer echter besloot ik op een voor mij ongebruikelijk tijdstip, vóór achten dus midden in de nacht eigenlijk, de benen naast het bed te zetten. De douche liet ik vooralsnog links liggen, schoot wat kleren aan en haastte mij, met bange voorgevoelens, naar de plaats waar het jonge leven zich aan het ontplooien was. Het eerste wat ik zag toen ik de voordeur had geopend was de afschuwelijk aanblik van een redelijk volgroeid, maar dood en al aangevreten mereltje. Even verderop nog zo’n lijkje. Het nest was leeg, net zo leeg als toen alles nog moest beginnen. Van het ouderpaar was niets meer te bekennen!

Het nest is er nog, de katten zijn er nog en er zijn veel jonge vogels de wereld ingevlogen. Maar “die van mij” hebben het niet gered. Waarschijnlijk zijn ze in de nachtelijke duisternis sluw overvallen door een kat van buren - want de mijne komen in deze tijd niet alleen buiten – en doodgebeten zonder dat daarvoor een legitieme reden, zoals honger, aanwezig was. De drie buurkatten waarvan er naar alle waarschijnlijkheid één of meer verantwoordelijk was/waren voor dit minidrama bejegenen mij nog steeds met dezelfde welwillendheid als voor de moordpartij. En ach, ik hen ook maar weer. Want vergeleken met wat wij als mensen dieren aandoen uit winzucht, vermaak, onverschilligheid, status en dus met ons volle “verstand” is het instinctief handelen van zo’n poezebeest alleszins verschoonbaar. Of niet soms?