06 augustus 2008

SER maakt dubbelzinnige analyse van dierenwelzijn

De Sociaal Economische Raad schreef onlangs over dierenwelzijn een dubbelzinnige analyse.
Deze analyse is dubbelzinnig omdat gesuggereerd wordt dat het probleem van gebrek aan dierenwelzijn bij de consument ligt, terwijl de consument als burger juist wel hoge eisen stelt aan normen hiervoor.
Hieronder eerst het stuk uit het advies aan LNV en daaronder het commentaar.

Dierenwelzijn

Een groot probleem is hier de discrepantie tussen de opvattingen van de burger en het koopgedrag van de consument. De burger wordt vooral met de baten (moreel goed gevoel) van dierenwelzijnsnormen geconfronteerd en de consument vooral met de kosten (ogenschijnlijk identiek vlees is aanzienlijk duurder).
Eenzijdige actie (hogere normen) door Nederland zou vooral verplaatsing van het probleem tot gevolg hebben. Of er zouden compensaties moeten plaatsvinden. Die compensaties zouden het kostprijsverschil moeten goedmaken. Maar dit zou betekenen dat Nederland een eigen landbouwbeleid zou moeten gaan voeren (met diergebonden steun). Ook zouden (hoge) heffingen aan de grens noodzakelijk zijn. Het probleem voor de Nederlandse landbouw is dat de rest van de wereld (inclusief de EU) dit vermoedelijk niet zou accepteren. Kortom, als Nederland aan het internationale handelsverkeer deel wil blijven nemen, zal de landbouw (en dus ook de samenleving) zich (deels) moeten schikken naar de opvattingen van de afnemers van de producten. Het alternatief is dat de Nederlandse landbouw genoegen zou nemen met een productieomvang die veel kleiner is dan de huidige.
Het ligt meer voor de hand om te proberen de bovengenoemde discrepantie tussen burger en consumenten te verkleinen. Aangrijpingspunten daarvoor zijn bijvoorbeeld:
(a) een bewustmaking van de consument in binnen- en buitenland; (b) het maken van afspraken met grootwinkelbedrijf en horeca; en (c) het uitoefenen van druk binnen de EU en WTO voor hogere dierenwelzijnsnormen. Behalve incidentele steun voor het stimuleren van bepaalde nieuwe ontwikkelingen, is er niet veel ruimte om de productie om redenen van dierenwelzijn structureel en eenzijdig in Nederland te steunen.

Tot zover de SER.

De tekst is ietwat wollig, maar gesteld wordt dat de Nederlandse veehouderij voldoet aan de hoogste normen voor dierenwelzijn en dat de consument niet bereid is om te betalen voor duurder vlees wat diervriendelijker is geproduceerd. Tot zover enigszins correct, maar veel buitenlandse boeren produceren diervriendelijk op een manier die in ons land niet in de normen zijn verwoord. Bijvoorbeeld weidegang valt niet onder de verplichting en een varkens- of pluimhouder die hier niet aan voldoet zou niet minder scoren op de dierenwelzijnsnormen. Een betonnen uitloop is op zich weinig diervriendelijk en valt wel onder de voorbeelden van verhoging van dierenwelzijn. De vaderlandse dierenwelzijnsnormen zijn dus discutabel.
De meest effectieve methode om in ons land dierenwelzijn te verbeteren wordt in het SER stuk juist ontkend door drie minder effectieve methoden meer voor de hand te noemen. Het meest effectief zou zijn om de productieomvang te verkleinen en de resterende veehouderij te verplichten om diervriendelijk te produceren in combinatie met een heffing aan de grens voor dieronvriendelijk geproduceerd vlees en zuivel.
Maar dat kost een aantal dieronvriendelijke onderdelen uit de samenleving geld en werk. En dat is voor een Sociaal Economische Raad een advies dat niet in de gelederen opkomt. Dat het krimpen van de productieomvang mogelijk geld zou kunnen besparen en nog socialer zou kunnen zijn, is blijkbaar een brug te ver. En daarmee is de SER ingelijfd bij de vele organisaties, die fijnstof strooien in de ogen van het publiek.