19 augustus 2008

Wie moet de bio-industrie saneren: landelijke overheid, provincie of gemeente?

Nu de Provinciale Staten van Groningen zich duidelijk hebben uitgesproken tegen nieuwvestiging van bio-industrie, komt het verzet van de sector via haar belangenvereniging LTO op gang.

Een van de manieren om dit verzet te bieden is de discussie te verwijzen naar de landelijke politiek. Daar zit natuurlijk best wel wat in. Het zou mooi zijn als de regering en de partijen in de Tweede Kamer eendrachtig de wens van de burger tot afschaffing van de bio-industrie tot wet zouden verheffen.
Verbod tot nieuwvestiging in Groningen is nog geen verbod van intensieve veehouderij, maar het is wel een van de weinige dammen die in ons land worden opgeworpen tegen de ongebreidelde groeidrift van de agrarische sector. Waarom is er zo weinig tegendruk tegen deze sector? Om met Clinton te spreken: “it’s the economy, stupid!”.
Een van de weinige aspecten die nog breed aanspreken is aantasting van het landschap door nieuwvestiging en schaalvergroting in de bio-industrie. Voor de gestreste automobilist worden nu landelijk stukken snelweg aangewezen waarlangs hoge eisen worden gesteld aan het uitzicht vanuit de auto (snelwegpanoramas). Dat is natuurlijk lachwekkende symboolpolitiek in vergelijking met het verkwanselen van het landschap in de rest van het platteland.
Het wordt tijd dat de burger zich realiseert dat hij gepiepeld wordt. Via zijn belastingcenten wordt koste wat het kost de concurrentiepositie van de Nederlandse intensieve veehouderij gehandhaafd zodat er groei kan blijven zitten in de omzet en omvang van de productie in de veehouderij. Deze productie is al decennia niet meer gericht op het voeden van de eigen bevolking of een reactie op mogelijke voedselschaarste in de wereld. Nee, de overproductie is alleen er alleen gericht dat de voedselverwerkende industrie in Nederland kan expanderen op de wereldmarkt. Anders geformuleerd: de sector verdient geld ten koste van dierenwelzijn, milieu, de belastingbetaler en het inkomen van verantwoordelijk ingestelde boeren. Dat wil zeggen ten koste van boeren die gericht zijn op een gezonde balans tussen productiewijze en de gevolgen voor zichzelf, de dieren en het milieu. Groeien is en was het adagium, het gevolg is dat de boeren steeds minder verdienen als zij niet meegaan en dat de kostprijs in de verwerkende sector steeds verder kan zakken. Het is die concurrentiepositie die wordt verbeterd, terwijl de boer er op wordt aangekeken, immers hij bouwt steeds grotere stallen en produceert steeds meer stank en ander ongerief.



Aan alle partijen in de agrosector zouden integraal grenzen moeten worden gesteld. Dat betekent dat het landelijke beleid in eerste instantie gericht zou moeten zijn op krimp in de veestapel. Tot op het laagste niveau bij de overheid zou dit vertaald moeten worden in maatregelen, die enerzijds goedwillende boeren beschermt en anderzijds grootschaligheid aan banden legt.