04 februari 2013
Wet en praktijk
Er wordt al jaren gepraat over het toekennen van rechten aan dieren. Ook de Partij voor de Dieren is daar een warm voorstander van. Is er dan niks geregeld voor dieren op het vlak van welzijn en bescherming? Ja! Sinds 1 januari 2013 fungeert de Wet Dieren. Deze wet vervangt en bundelt een aantal wetten met betrekking tot dieren, zoals de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD). Die wet was bedoeld voor door de mens gehouden dieren. De nieuwe Wet Dieren heeft uit die oude GWWD een aantal bepalingen overgenomen. Nieuw is echter dat de intrinsieke waarde van het dier erkend wordt. Met intrinsieke waarde wordt bedoeld de waarde die het dier heeft voor zichzelf. De intrinsieke waarde van het dier moet worden gerespecteerd. Dieren zijn wezens met gevoel en inbreuk op de integriteit en het welzijn van dieren moet worden voorkomen (artikel 1.3). In het zelfde artikel wordt aangegeven waarvan door de mens gehouden dieren moeten worden gevrijwaard. Daarbij zijn de ‘vijf vrijheden van Brambell’ onverkort in de wettekst overgenomen. Prof. Brambell heeft in 1965(!) in opdracht van de Britse regering een vijftal voorwaarden opgesteld waarmee het welzijn van gehouden dieren wordt gewaarborgd: Dieren dienen te zijn gevrijwaard van: 1. dorst, honger en onjuiste voeding; 2. fysiek en fysiologisch ongerief; 3. pijn, verwondingen en ziektes; 4. angst en chronische stress; 5. beperking van hun natuurlijk gedrag. Artikel 2.1 bepaalt dat het verboden is ‘bij een dier pijn of letsel te veroorzaken of de gezondheid en welzijn van het dier te benadelen.’ Je zou zeggen, dat is dan geregeld. Dankzij de nieuwe Wet Dieren stoppen met de bio-industrie, dierproeven, ‘sport’vissen, plezierjacht, circussen met wilde dieren, dolfinaria, dierentuinen etc. Helaas! In diezelfde wet staat namelijk dat de ge- en verboden die een dier bescherming tegen onrechtmatige (be)handelingen moeten bieden, niet gelden wanneer er een ‘redelijk (lees: menselijk!) doel’ mee gediend wordt! De ‘Brambell-vrijheden’ zijn toepasselijk ‘voor zover zulks redelijkerwijs (lees: menselijkerwijs!) kan worden verlangd’! Het zijn immers mensen die invulling geven aan deze criteria. Met een beroep op (bijvoorbeeld) zwaarwegende economische belangen valt te vrezen dat het gesleep, gesol en vermaak mét, het verminken ván en geknutsel áán dieren ‘gewoon’ kan doorgaan. Krachteloze symboolwetgeving dus, waar de dieren en zij die zich sterk maken voor dieren, niet of nauwelijks iets mee opschieten! De wet is hard, maar het ís de wet, heb ik ooit geleerd. Deze wet is boterzacht, waar die hard had kunnen/moeten zijn!