08 mei 2007

Kijven, krijsen, krijten

Wat ook erg ‘leuk’ is, is het kijven, beter: krijsen, van katten, pal tegenover elkaar.

Echt leuk is het natuurlijk niet, maar ik ben er nu aan gewend en kan ermee omgaan.

Ik heb geleerd me er niet rechtstreeks mee te bemoeien; doe je dat wel, dan vliegen ze elkaar gegarandeerd aan.

Ik ga nu op flinke afstand en buiten beeld rammelen met brokjes, of nog aantrekkelijker: met Dentabits. Dat leidt af, en daar koelen ze vanaf. De kunst voor de dieren is dan – zonder gezichtsverlies – uit die benarde positie weg te komen.

Gezichtsverlies moet een kat(er) tot iedere prijs voorkomen.

Volgt dus……….. het bestudeerde weglopen.

Heeeeeeel langzaam wordt een draai ingezet, heeeel langzaam een pootje verzet.

De suggestie die gewekt moet worden is tweeledig: a) ik ben niet bang voor jou; b) eigenlijk ben je te min voor mij.

Op zichzelf is het gekrijs interessant. Vooral omdat het zo contrasteert met de gebruikelijke geluidloosheid van de kat.

Natuurlijk, hij beschikt over veel meer vocalisaties, maar deze is toch wel erg opvallend. Het moet wel een vorm van imponeergedrag zijn, maar ik moet de kat nog zien die er door geïmponeerd wordt en de benen neemt.

Meestal krijst de ander net zo hard terug.

Ik vind een ervaring als hieronder beschreven, van belang voor de kat.
Ook het leven van een kat moet (m.i.) geleefd worden voor wat het waard is.
Vandaar dat ik ook niet meer zo gauw gealarmeerd ben door 'ongeregeldheden' buitenshuis en vandaar mijn behoedzame bemoeienis (als ik in de buurt ben).
Een kat droomt, maar daarvoor moet hij wel stof hebben.

Het kan aan mij liggen - misschien kom ik er te weinig - maar dit soort gedrag zie je niet bij katachtigen in een dierentuin.
Ongetwijfeld zijn er wel wat observaties aan katachtigen en andere dieren te doen, maar niet of nauwelijks door de gewone bezoeker. Laatstgenoemde kijkt meestal tegen een versuft voor zich uit starende populatie aan.

De dierentuinbaas weet dit. Hij weet dat zijn 'attractie' in feite een duffe bedoening is. Er mag dan wat levendigheid tijdens het voeren zijn, maar je kunt niet de hele dag door voeren. En een grote eetlust valt sowieso niet te verwachten.
Nu moet de dierentuinbaas zelf ook eten. Hij heeft personeel dat betaald moet worden. Veel onkosten. Het bedrijf moet dus een gezonde economische basis hebben. Een van de listen die hij nu verzint om toch bezoekers te trekken is: jong spul. Jonge dieren zijn levendig en grappig.

Daarvoor zijn nu al die fokprogramma's bedacht. Fokken - niet voor een hoger doel zoals behoud van de soort (in het wild), zoals het verkooppraatje wil. Nee, gewoon heel ordinair voor de poen. Nadeel is dat het daarvan wel erg vol wordt. Maar ook daar is een mouw aan te passen. Bijvoorbeeld steeds mèèr dierentuinen: de Nederlandse praktijk.
Oudere dieren gaan vanzelf dood, en anders helpen we ze een handje. Ook is er is altijd nog wel ergens een adresje in Oost-Europa of Oost-Azië waar ze graag suffe oude dieren willen hebben. ;-)

E.D.